Een kleine geschiedenis van Almere
Wilgen op het naast het Wilgenbos gelegen Wilgeneiland. Foto 2022
Met de wind
Met de wind
De Oostvaardersdiepwilg staat aan de rand van het Wilgenbos, een spontaan gevormd bos, vlak bij gemaal De Blocq van Kuffeler en de Oostvaardersdijk.
Deze dijk had eigenlijk het begin moeten zijn van de Markerwaard. Met de aanleg daarvan wordt in 1959 begonnen maar het jaar daarop valt het besluit eerst Zuidelijk Flevoland aan te leggen. De dijk wisselt dus van polder.
Voornaamste reden: deze Zuidelijke polder ligt beter om de woningnood in Amsterdam en het Gooi te lenigen. Bovendien: Zuidelijk Flevoland is kleiner dan de Markerwaard, dus is de aanleg goedkoper.
Als de oorspronkelijke plannen wel waren doorgegaan, zou tussen de dijk van de Markerwaard en de dijk van Zuidelijk Flevoland een breed kanaal zijn ontstaan, het Oostvaardersdiep; een waterweg om Amsterdam via een oostelijke vaarroute met de Wadden- en Noordzee te verbinden.
Het zou een breed kanaal worden en de Oostvaardersdiepwilg zou in de buitenteen van de dijk hebben gestaan.
Maar men gaat eerst met Zuidelijk Flevoland aan de slag. In 1965 is veertig kilometer gereed van de in totaal zeventig kilometer nieuw aan te leggen dijk.
Bij de aanleg wordt tot in het najaar van 1966 in de Oostvaardersdijk een laatste opening uitgespaard. Voor de doorvaart van schepen en voor de vissers.
In diezelfde periode beginnen baggerschepen met het graven van de Hoge en de Lage Vaart. Het opgegraven materiaal (klei, veen, zand en gemengde grond) wordt op speciale onderwaterdepots gestort. De ervaring in de eerder aangelegde polders heeft geleerd dat de verwerking van deze stortgronden, vanwege de afwijkende samenstelling van de grond, na het droogvallen tot veel kopzorgen leidt.
Op dat moment denkt men er nog aan op deze locaties bos aan te planten.
Na het droogvallen blijkt het reliëfverschil erg mee te vallen. De stortgronden zijn onder hun eigen gewicht ingezakt.
Dan zijn er ook nog de zuigerputten, waar zand is gewonnen voor de dijkbouw, maar deze zijn meer dichtgeslibd dan verwacht.
Deze omstandigheden leiden er mede toe dat het Wilgenbos en de Lepelaarplassen kunnen ontstaan rondom de voormalige zuigerputten. De stortgronden zijn soms nog te herkennen aan de afwijkende begroeiing.
Wat de visserij betreft, in het voorjaar van 1968 worden langs de dijk, tussen Lelystad Haven en Pampus Haven, nog 34 visnetten geteld van een ongeveer even groot aantal IJsselmeervissers. Voor de meesten van hen eindigt het vissersbestaan.
Het laatste gat in de dijk wordt gesloten in oktober 1967, tegenover Harderwijk. Iets eerder zijn de vier centrifugaalpompen van gemaal De Blocq van Kuffeler aangezet. Als het niet regent, zakt het water van Zuidelijk Flevoland met anderhalve centimeter per dag.
De veranderingen in de droogvallende polder gaan nu snel. Vogels ontdekken de rust, ruimte en het voedsel van het nieuwe land. Een voorbijganger meent vanaf de dijk zelfs flamingo’s en kraanvogels waar te nemen. Als een deskundige gaat kijken, in augustus 1968, blijkt het om gangbare vogelsoorten voor natte gebieden te gaan maar ook om een groep van meer dan honderd lepelaars.
Tijdens het droogmalen komt aan het einde van dat jaar in het Almeregebied als eerste een deel van een zandplaat langs de Oostvaardersdijk en een langgerekt gronddepot langs de Hoge Vaart boven water.
In het voorjaar van het jaar daarop start een zorgvuldig opgezette rietzaaicampagne. Men wil spontane plantengroei en de opkomst van wilgen tegengaan door riet te zaaien. Dat moet in een nauwgezette periode, als de omstandigheden voor het uitlopen van riet ideaal zijn.
De eerste rietvlucht begint op 14 mei. Er zijn zo’n achthonderd vluchten nodig vanaf verschillende vliegvelden en grasstrips rondom Zuidelijk Flevoland.
Het nieuwe land biedt nauwelijks oriëntatiepunten aan de piloten. Om op koers te vliegen worden de vliegers geholpen door vrachtwagens op de dijk, die over speciale zwaailichten beschikken.
Op 29 mei 1968 wordt de polder officieel droog verklaard.
Het riet blijkt de opkomende planten goed te onderdrukken, behalve op de plekken waar geen riet is gezaaid.
Met de wilgen is het anders afgelopen. Zij blijken op een aantal plekken toch massaal te zijn uitgelopen. Op sommige locaties mochten ze blijven. Op andere plaatsen zijn ze chemisch bestreden en later, tegen veel hogere kosten, gerooid met de machine. Aan het verdelgen met gif vanuit een vliegtuig kwam in 1978 een einde.
De Oostvaardersdiepwilg hoorde waarschijnlijk bij deze eerste lichting Zuid-Flevolandse bomen. De wind heeft hem als zaadpluis van het oude naar het nieuwe land gebracht. Als datum op het geboortekaartje heeft waarschijnlijk ‘voorjaar 1968’ gestaan.