Een kleine geschiedenis van Almere

Weerwater
Het Weerwater in 2008

Weerwater


Weerwater

In het boek 'Peetvaders van Almere' staat deze uitspraak van Teun Koolhaas: "Ik had nog veel meer water gewild."

Hij refereert aan het binnendijkse water van Almere. We lezen: “Het Weerwater is door mij voorgesteld en door Hosper in de maten gezet ondanks tegenstand van de RIJP-directie. Zo ook de Noorderplassen, uitgewerkt door Bruggenkamp.” [1]

Koolhaas heeft bij het ‘Projektburo Almere’ leiding gegeven aan het stedenbouwkundige ontwerp van Almere. Hij is op 1 februari 1972 in dienst getreden. Datzelfde jaar maakt hij schetsen van het toekomstige Almere. Het zijn verbluffende beelden.

Op de hoofdvaarten na is Almere dan nog plat en leeg, maar Koolhaas schetst een driedimensionaal waterrijk stadslandschap. Het lijkt inhoudelijk alleszins op de plankaart van het Structuurplan Almere uit 1984.
Zo zijn het Weerwater en de Noorderplassen te zien in Koolhaas’ tekening. Wat afwijkt in zijn toekomstbeeld is het tracé van de A6.
Ondanks de kritische opmerking van Koolhaas richting zijn directie, lijkt het terugbrengen van water in de drooggemalen polder geaccepteerd te worden. De verschillende in de polder uitgegraven zandwinputten, terwijl Zuidelijk Flevoland nog onder water stond, mogen blijven bestaan en krijgen een natuur- of recreatieve functie. Met het weer terugbrengen van water hebben de stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten een krachtig middel om de beleving van de ruimte diepte te geven.

En er is een tweede functie, iets nieuws: de gegraven plassen en hun omgeving krijgen een recreatieve bestemming. Dat is in het Nederland van toen ongewoon. Er wordt in het land veel zand gewonnen maar over het gebruik van de ontstane plassen begint men pas na te denken na beëindiging van het werk. [2]

Zand
En dan is er natuurlijk de behoefte aan zand voor infrastructuur en woonwijken.
Het zand komt uit de randmeren maar de winning daarvan leidt tot een hoop juridisch gesteggel. Zo zijn voor de zandwinning in het Gooimeer voor Almere Haven in 1972 en 1973 vergunningen aangevraagd, met verschillende bezwaarschriften tot gevolg, waaronder die van een ministerie. De Dienst Zuiderzeewerken en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders besluiten binnendijks zand te gaan winnen, dat is tenslotte ‘eigen’ terrein. Dat gebeurt voor het eerst bij de bruggen en wegdelen over de Lage en de Hoge Vaart die in 1973 worden aanbesteed. Zuiderzeewerken besluit de ‘Muiderzandexploitatie’ (zandwinning in het IJmeer) te beëindigen en vlakbij op kavel Bz14 zand te gaan winnen.

Dat scheelt ook in het moeizame transport van zand in bakken en ‘de zandwinput die zal ontstaan, kan worden benut bij de stedelijke inrichting van dit gebied’ staat in de begeleidende stukken.

Landschapsarchitect Jan Wouter Bruggenkamp, hij is bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in dienst getreden op 1 april 1973, wordt op een middag in juni 1973 benaderd door een collega die een tekening voorlegt van een zandwinput op kavel Bz14.
Bruggenkamp gaat met de tekening aan de slag en schetst in drie kwartier de Leeghwaterplas, met eilanden en een oever die meer spanning en perspectief opleveren voor de toeschouwer. Het ontwerp wordt nog dezelfde dag geaccepteerd. De Noorderplassen zijn ook ontworpen door Bruggenkamp, uitgezonderd het later door de gemeente Almere toegevoegde deel. Deze plassen zijn tot stand gekomen in de jaren 1976 tot 1996.
Het Weerwater duikt voor het eerst op in plannen uit 1976 onder de namen ‘zeilplas’ en ‘centrale plas’. Andere namen zijn ‘Stadswater’ en ‘Allermeer’. Maar het is uiteindelijk de Almeerse scribent Willem Duif die de naam ‘Weerwater’ bedenkt.

De plas is ontworpen door landschapsarchitect Alle Hosper.

Met de realisatie van het Weerwater wordt een begin gemaakt in 1978 door de contouren van de plas vast te stellen. In het jaar daarop wordt begonnen met het graven en weer een jaar later is het graafwerk zo ver gevorderd dat begonnen wordt met de uitwerking van de oevers. Dat jaar wordt het ontwerp gepubliceerd: ‘De centrale plas in Almere’. Daarin staat: “Aan het ontwerp ligt de wens ten grondslag op deze bijzondere plek een kloek waterelement te maken: duidelijk qua hoofdopzet, gevarieerd in detail.” [3]

De plas krijgt de taak om voor een contrastrijke overgang te zorgen van stad naar landschap en een kloek verbond met dat landschap te smeden. De noordelijke oever (stadscentrum) en noordwestelijke oever (boulevard) zijn streng van opzet, de overige oevers krijgen een natuurlijk karakter. Het stadscentrum krijgt zichtlijnen, variërend van achthonderd tot tweeduizend meter. Langs de oevers recreatie en op stille, geïsoleerde plekken natuur.

[1] Interview met Teun Koolhaas in J. Berg, B. Stassen en L. Padt: ‘Peetvaders van Almere, Interviews met bestuurders en ontwerpers’, 2001.
[2] H.B. van Essen: ‘De Noorderplassen, aspecten van de afwerking en inrichting van een zandwinplas in Almere’. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, 1988.
[3] A.G. Hosper en W. Kleinsman: ‘De centrale plas in Almere’. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, 1980.