Een kleine geschiedenis van Almere

Plinius
Schijf uit een tweeduizend jaar oude eik.

Plinius de Oudere Boom

Lokatie Buitengebied, Gooimeerdijk
Geplant 74
Nederlandse naam Eik
Latijnse naam Quercus
Coördinaten 52.325216, 5.258929
Status verdwenen

Drijvend bos is gevaar voor Romeinse vloot

'Dan moet de bemanning een zeeslag met dit bos aangaan!' Het is een citaat uit de Naturalis Historia van de Romein Plinius de Oudere.

Wat Plinius schrijft, heeft misschien iets te maken met de fossiele eiken die in Almere zijn en worden gevonden.

Zo kwamen langs de Gooimeerdijk in 1999 en in 2012 bij graafwerkzaamheden eiken tevoorschijn.

De boom gevonden in 2012 is beginnen te groeien omstreeks het jaar 74 na Chr. Na 154 na Chr. is hij daarmee opgehouden.
De jaartallen voor de boom uit 1999 zijn achtereenvolgens 63 na Chr. en 155 na Chr.
Ook in Oosterwold is een eik gevonden. Eentje met een hoge leeftijd: 286 jaar. De sterfdatum wordt geschat op het jaar 534. Deze eik maakt dus het einde mee van de Romeinse tijd in Nederland en het begin van de middeleeuwen.

Plinius is halverwege de eerste eeuw officier in het Romeinse leger aan het Rijnfront. Hij is de enige latijnse auteur die én over het noorden van Europa heeft geschreven én hier is geweest én waarvan de publicatie bewaard is gebleven.

In de Naturalis Historia weidt hij een aantal zinnen aan bomen en bossen in onze contreien.

Plinius: ‘De diepste wouden bevinden zich in de omgeving van twee meren waarvan de oevers bedekt worden door eiken met geweldige groeikracht. Als de eiken door golven of wind worden losgeslagen, voeren ze tussen hun wortels uitgestrekte eilanden met zich mee. Op drift geraakt hebben ze vaak tot alarm geleid bij onze vloten. Als de stroming ze tegen de boeg van de voor anker liggende schepen drijft, dan moet de bemanning een zeeslag met dit bos aangaan!’

Met de eiken uit Almere kan zoiets gebeurd zijn, ook al zijn ze dan ruim honderd jaar later losgeslagen. In het Flevomeer (en later ook in het Almere en de Zuiderzee) is een permanent proces van landafslag gaande geweest. Dat in dit gebied grote wouden voorkwamen, weten we uit verschillende bronnen.

Zo zijn bij opgravingen in het Kotterbos talloze resten aangetroffen van een door water en golven uiteengeslagen woud dat deels dateert uit de tijd van Plinius.
Het is ook niet uitgesloten dat het bij ‘de meren’, waarover Plinius spreekt, om het Flevomeer gaat.

Plinius laat ons ook nog weten wat de Romeinen vonden van het landschap en de bomen in het hoge noorden: ‘De wouden bedekken de rest van het land en ze voegen aan de kou nog schaduw toe.’